Burger Partij Amersfoort ( BPA )
Fractie
College van B&W der Gemeente Amersfoort T.a.v. de Burgemeester, mevrouw A. van Vliet-Kuiper Stadhuisplein 1 3811 LM Amersfoort
Amersfoort, 31 Oktober 2003
Geachte mevrouw van Vliet-Kuiper,
Op grond van artikel 37 Reglement van Orde voor de Raad, wil de Burger Partij Amersfoort ( BPA ) graag de volgende vragen aan het college van B&W stellen.
Inleiding. Sinds 26 maart 1997 is er een ondernemer uit Hooglanderveen bezig om een vergunning te verkrijgen voor een standplaats op het Karrespoor in Amersfoort, op het terrein van een groentehandelaar. Van de Raad van State kreeg hij in 2000 gelijk, maar de gemeente weigerde opnieuw vergunning Na een derde rechtszaak bij de Bestuursrechter in Utrecht heeft de Raad van State op 15 oktober 2003 voor de derde keer opnieuw uitspraak gedaan, en opnieuw heeft de ondernemer gewonnen.
Vragen van de BPA Fractie:
In afwachting van uw spoedige schriftelijke beantwoording,
Namens de Burger Partij Amersfoort ( BPA ),
Sjoerd Geurtz. Hans van Wegen. ______________________________________________________________________________ ANTWOORD van burgemeester en wethouders (verzonden d.d. 20-11-2003). ______________________________________________________________________________
Alvorens tot beantwoording van uw vragen over te gaan achten wij het voor een goed begrip nodig enkele misverstanden en onjuistheden recht te zetten. Het is juist dat er in de door de Burger Partij Amersfoort aangehaalde zaak, een aantal gerechtelijke procedures zijn gevoerd. Anders dan door de BPA wordt gesteld heeft de Afdeling Bestuusrechtspraak tweemaal in hoger beroep uitspraak gedaan. De hoger beroepen zijn ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank te Utrecht waarbij wij de rechtbank kennelijk van ons standpunt hebben kunnen overtuigen en de beroepen van de ondernemer in kwestie ongegrond zijn verklaard. De Afdeling heeft echter in beide gevallen het hoger beroep gegrond verklaard. Hieronder volgt een korte toelichting op beide uitspraken. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 3 april 2000 De Afdeling overweegt in deze uitspraak dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders –bij het weigeren van een standplaatsvergunning- niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het standplaatsenplan, waarin als uitgangspunt is opgenomen dat geen vergunning wordt verleend voor het innemen van een standplaats op openbare terreinen die de gemeente niet toebehoren. De in artikel 5.2.3, zesde lid van de Algemene Plaatselijke Verordening, opgesomde weigeringsgronden bieden, volgens de Afdeling, geen grondslag voor het hanteren van dat uitgangspunt. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 15 oktober 2003 Op grond van artikel 5.2.3, zesde lid van de APV kan een standplaatsvergunning worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, hetgeen in dit geval is gebeurd. In de uitspraak van de Afdeling is te lezen dat niet in geding is dat het perceel waarvoor de standplaatsvergunning is gevraagd, op grond van het geldende bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden en/of tuin" heeft. Het innemen van een standplaats verdraagt zich niet met de bij dit plan behorende voorschriften. De Afdeling overweegt dat –wanneer er sprake is van strijd met het bestemmingsplan- in alle gevallen moet worden beoordeeld of er gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning te verlenen. De belangen en omstandigheden van het concrete geval dienen te worden meegewogen. Dit is volgens de Afdeling in de beslissing op bezwaar ten onrechte nagelaten. De Afdeling noemt in de uitspraak de omstandigheid dat op hetzelfde perceel sinds lange tijd een groentewinkel is gevestigd in strijd met het bestemmingsplan, waarbij in de zomermaanden waren worden uitgestald.
| ||